top of page
Zoeken

Hoofdstuk 1 "Avondrood" [Taster uit Rode Schaduw #1"

  • Foto van schrijver: Mirjam van Donselaar
    Mirjam van Donselaar
  • 27 okt
  • 9 minuten om te lezen

ree


Mijn geest herwint controle en trekt zich los uit de andere wereld van rook en bloed. Zwetend en hijgend grijp ik duizelig en in verwarring naar de boom. Ik heb stevigheid nodig, wortels. Help me gronden. De boom lijkt even vriendelijk te kreunen maar dat kan ook mijn eigen verbeelding zijn. De heldere zon staat strak en tijdloos in de eindeloze blauwe hemel en verwarmt mijn gezicht. De boom van Daeva torent boven mijn hoofd met zijn fluorescerende bladeren. Thuis. Veilig. Ik kijk om me heen, trachtend me te heroriĆ«nteren na dit intense voorval. Misselijkheid en hoofdpijn overvallen me, zoals altijd na visioenen zoals deze. Ik had er al heel lang geen meer gehad dus ik was niet bedacht op de signalen die er aan voorafgingen. Langzaam komen de beelden terug, eerst de emoties, en daarna kan ik het pas helder visueel herinneren. De emoties overspoelen me. De beelden, onze geschiedenis… Onze heiligen, onze helden. Drakenbloed. Onmiskenbaar; sissend en vurigrood drakenbloed. Was het iets dat lang geleden was gebeurd en waar ik ineens weer in werd teruggeworpen? Of was het iets dat nog moest komen? Laat het alsjeblieft iets zijn dat al geweest is, hoop ik intens terwijl ik knipperend mijn omgeving weer scherp begin te zien. De kop thee die ik naast me neergezet had voor ik het visoen kreeg, is van het bankje afgevallen in het levendig groene gras. De zon is nog warm maar staat al laag boven de bogen van de binnenplaats. Hoelang zit ik hier al?Ā  In de verte zie ik de kenmerkende rode torens van het kasteel de Slangenstaert en erboven, in de kristalheldere hemel, zie ik de contouren van een draak. Hij zweeft als een buizerd boven de hoofdstad. Zouden draken daarvan genieten, om zo te zweven? Ik weet wel dat ik dat zou doen. Ik pak het kopje op van de grond, zet het naast me neer op het koele marmer van de bank en veeg mijn handen af aan mijn lichtrode jurk. Ik was hier even gaan zitten na een lange lesdag vol van filosofie, godsdienst en wiskunde, wat ik samen met mijn neven en nichten volg in de onderwijszaal in de westvleugel. Het was een saaie dag; vol met wiskundige formules waarvan ik het nut niet begreep om ze uit mijn hoofd te leren. Mijn aandacht was als een vlo en sprong van de ene gedachte naar de andere in mijn hoofd. "Leynka!" Hendrik hoefde me alleen maar streng aan te kijken na die berisping, en ik zat alweer rechtop, vastberaden om met onmenselijke kracht mijn aandacht weer op zijn verhaal te richten. Wat kon die man vreselijk langdradig en droog vertellen, zelfs godsdienst en geschiedenis – waar ik vrijwillig over las in mijn vrije tijd – kon hij zo wenden en buigen dat het een ellendelange opsomming aan gebeurtenissen werd. Als een soort logboek. Het had me – en de rest van ons gezelschap – veel moeite gekost om niet te gapen of zelfs in slaap te vallen. "Het Heilig Vuur, van drakenorigine. Voor het eerst gemeld in het jaar 200 v.d. Ramp. Hier in levende lijve nog aanwezig in de draken van Draelyr en op het Draelyraplein onder toeziend oog van de oude drakenrijders en priesters." Zijn stem bleef monotoon en zonder enige variatie terwijl hij ons de geschiedenis van Draelyr op het continent vertelde. Het brilletje stond wankel op zijn spitse neus en hij keek de klas niet rond maar op zijn lectuur. Ik zag mijn nicht met haar ogen rollen. "Ik geloof dat hun hele familie nooit goed heeft leren spreken" fluisterde ze me toe, haar rode haar kriebelend in mijn nek en ik moest me inhouden niet te grinniken. "Niet iedereen is zo goed met woorden als wij" fluisterde ik terug. Mijn nicht trok haar wenkbrauwen op en leunde even verontwaardigd achterover. "Jij bent ook geen helder licht hoor" zei ze met een glimlach en boog zich dan weer samenzweerderig naar me toe. "Maar de zoon van de leraar kan wel Ć”ndere dingen met zijn mond heb ik gehoord.." vervolgde ze fluisterend terwijl ze haar volle onderlip naar binnen zoog en er ondeugend op beet terwijl ik me inhield om haar niet een stomp te geven onder onze tafels. "SSShhhtt"Ā De ogen van de andere leerlingen die wat jonger waren dan wij, waren op ons gericht maar Hendriks stem ging onvermoeibaar door met zijn melodieloze relaas. "Haerzyf en Aerik waren de eersten die het heilig Vuur bewaakten tegen duisternis, om zo de liefde en het leven van het volk van het continent Euralia te beschermen. Ze richtten de grondmacht en luchtmacht op, een verbond tussen de beruchte ruiterhordes van de Austyr landen en de drakenkracht en macht van de Draelyr. Ze werden vergezeld door een legendarische zieneres die uit het noorden kwam. Zij bracht de windende magie van de draken naar de mensen, maar er is vrijwel niemand die het nog goed kan hanteren. Door de ziekte en kleine IJstijd en het bijna uitsterven van de Draelyr is er bijna niemand meer die het kon overdragen en de kennis is bijna verloren gegaan. De Orde van Drie heeft nog maar een paar priesteressen die bedreven zijn in de kunst van de lotsmagie". Ik wilde niets weten van magie, het Zicht was al erg genoeg en dreef me soms tot halve waanzin. Mijn gedachten gingen liever naar de mond van…. "Leynka!" Het haalde me opnieuw met een schok uit mijn fantasie die een kant op aan het gaan was die niet gepast was voor in de klas. Hendriks lichtgrijze ogen priemden over zijn brilletje heen. Waarom let die man nu toch alleen op mij? Alsof hij wist naar wie mijn gedachten uitgingen en ik moest mijn best doen niet rood te worden. Ook al zo'n goede kwaliteit van mij. Gelukkig klonk de grote klok. We stonden allemaal tegelijk zo snel mogelijk op en maakten een buiging. De huiswerkopdracht van Hendrik had ik al niet meer gehoord en eenmaal buiten nam ik afscheid van mijn klasgenoten om naar de Kunsten te gaan. Tijdens de schilderles dwaalden mijn gedachten dan juist weer af van mijn schilderij naar de geschiedenisles. Wat een vermoeiend gedoe is dat toch, zo'n hoofd. Ik liet de gedachten toch de vrije loop terwijl ik met mijn penseel langs de boomrijen ging van het olieverfdoek.

Tijdens het schilderen kon ik beter dingen verwerken. Ik dacht na over de zieneres, hoe heeft zij haar magie geleerd en het Zicht weten te beteugelen? Had ze een lerares? Was ze lid van de Orde en hadden die haar geholpen, maar wie was dan de eerste die de visioenen dan daadwerkelijk wƩl kon beteugelen? Die gedachte, die stomme nieuwsgierigheid van mij, leidde ertoe dat ik even later bij de Boom van Daeva in de binnentuin de deur op een kiertje had gezet in mijn geest en het visioen naar binnen had kunnen breken.


Ik kijk naar mijn handen en ik speel met de ringen aan mijn vingers. Rood goud. Als het rood van de avondzon. Geen les over het Zicht aan het hof. Alleen cijfers en oude verhalen. Geen les over hoe ik mijn geest moet controleren. Het besef maakt dat ik me eenzaam voel, anders dan de anderen. Niemand op het hof had het Zicht, alleen de zuster van de keizaerin – mijn tante – maar zij was al overleden voor ik kon lopen. Emoties maakten dat de visioenen sneller bij me opkwamen, dat is wel iets waar ik achter gekomen was, emoties en spanningen duwden die deur soms wagenwijd open. Maar in mijzelf leefde een deel wat wild was, wat op zoek was naar nieuwe en spannende ervaringen – naast het verlegen deel. Ze kwamen meer dan eens tot een clash binnen in mij, veroorzaakten kortsluiting en wanneer ik dan op een nieuwe plek was moest ik zo snel mogelijk terug naar huis. Wat natuurlijk niet altijd kon. Ik voel te veel. Teveel en te snel en te diep. En dat wekt dan weer die beelden op waar ik zo van ontdaan raak, en zo is de cirkel rond. Het maakt me kwetsbaar. Zwak.


Ik zucht en sta op van het bankje als de zon achter de bogen van de rondgang verdwenen is en loop langzaam naar de kapel voor het avondgebed. Ik hoop in stilte dat er vanavond niemand is, zodat ik rustig mijn tijd kan nemen.

Ik loop over de platte, witte tegels door de binnentuin naar de rondgang onder de bogen. Ik hef mijn jurk op terwijl ik op de stoep stap en vervolg mijn weg naar de oostelijke poort, die toegang geeft tot de familiekapel van Draelyr.

De zware eikenhouten deur van de kapel gaat krakend open en mijn voetstappen galmen in de knusse ruimte met haar hoge, gebrandschilderde ramen waar het verdwijnende zonlicht doorheen valt en een sfeervolle blauwe gloed werpt op de banken.

Ik loop door de rijen banken heen naar het noorden, naar het altaar, maak er een buiging voor en ga rechts op de bank zitten die net zo hard kraakt als de deur. Ik vouw mijn handen in mijn schoot en slaak een zucht. Nergens ter wereld kom ik zo tot rust als hier. Ik voel me geborgen onder het toeziend oog van de Grote Moeder en de Vader en mijn voorouders die me hier omringen en zo duidelijk hun warmte laten voelen.


De Moeder staat dichtbij me, ik kan haar bijna aanraken. Haar beeld is donker geworden van alle offers – maar ze staat nog even stevig en sierlijk op haar sokkel. Haar voeten zijn bezaaid met bloemen en kaarsen, haar gezicht is niet te zien; de sluier over haar hoofd is schoon en fris.

Moeder, Maagd, Oerd.

Zij die de schepping baarde, de Creatrix, onze Moeder, onze Oermoeder, van alle volkeren. Achter haar is het Oog te zien, omrandt met vlammen en stralen, de Schepper. Hij die alles doordringt van levensadem, ziel en geest.

Ik leg mijn hand op mijn hart en mijn ogen gaan naar de draken die er omheen staan, de kleuren omlijsten deze goddelijkheid als een regenboog. De glinstering en schittering van het aardewerk, het beeldhouwwerk, blijft me eindeloos fascineren. De kleuren van de gebrandschilderde ramen vallen op de marmeren beelden en doen ze tot leven komen voor mijn ogen. Vlammen, in allerlei kleuren, flakkeren over het wit, over het zwart. Als levende slangen van licht, een regenboogdans.


De kapel is ook de enige plek waar mijn gedachten tot rust gemaand worden, alsof mijn geest naar een hoger niveau getilt wordt, enkel door hier te verblijven. Ik voel een sereniteit in mezelf die ik nergens anders vind.

Vandaag is het echter niet zo en zit ik nog steeds met het visioen in mijn hoofd, het knaagt ergens om een hoekje in mijn geest waardoor de sereniteit me niet lijkt te bereiken. Ik steek een lange witte kaars aan en zet die voor het altaar neer en kniel voor het avondgebed. Ik citeer de lange zinnen die horen bij onze oeroude traditie, van de Orde van de Moeder en Fonsa Sancta, en besluit met een gebed om inzicht. "Moeder, Vader, het Al, Schepper, Draken Ter Hemel, voormoeders en voorvaderen, help me met mijn Zicht – laat me het kunnen begrijpen, laat het me kunnen controleren.." stamel ik fluisterend. "Ik heb een visioen gezien van het verleden of de toekomst, het baart me zorgen. Het is anders dan andere beelden, bloederiger.." Ik slik even en kijk omhoog, alsof ik oogcontact kan maken met de goden die daar staan. De draken kijken op me neer, hun vleugels gespreid, de kleuren erop geworpen als verf op een doek. Buiten is het donker geworden. "Wat moet ik doen?" Mijn vraag zweeft zacht door de ruimte, als een herfstblad dat langzaam naar de grond dwarrelt. Ik wacht, in de hoop dat iets of iemand me een antwoord geeft wat ik met de verontrustende gedachten moet doen over wat ik gezien heb.

Er gebeurt niks. Althans, ik merk dat er langzaam een zacht gevoel over me heenkomt. Een kruipende sliert van warme, onzichtbare mist die om me heen kringelt en zich om me heen wikkelt; een warme sjaal van nabijheid. Ik kan deze geborgenheid bijna aanraken en ik sluit even mijn ogen…


Wat gebeurt, gebeurt.

Het lot is als een draad, ze wendt en ze wikkelt, daar waar ze wil.

Ze wendt en ze weeft, door levens en eeuwen, doordrenkt met bloed, vuur en liefde.

Je kunt draden herschikken, beĆÆnvloeden.

Maar niet het hele weefsel.

…niet het hele weefsel…


Ik schrik uit mijn halfslaap. Droomde ik dit? De zinnen hangen nog rond me als de warme mistsliert van daarjuist. Ik kijk om me heen. Er is niemand. De kapel is donker, op de kaarsen na, wat het ineens een lugubere sfeer geeft. Het is koud en de zinnen geven me weinig soelaas.

Wat als dingen niet te veranderen zijn? Wat als duisternis echt weer naar onze stad komt zoals in de langedurige oorlog van eeuwen geleden…

Thuis, veilig?

Thuis is misschien helemaal niet zo veilig.


Ik sta op, geef het teken van dank en werk mezelf door de zware deur heen de gang in. De deur kraakt als een gillende stormgeest. Mijn hart bonkt. Er gaat een rilling door me heen als de koele wind door de gangen langs mijn benen waait als ik terug loop naar ons woonvertrek. Schaduwen in de hoeken van de kasteelgangen lijken op slangen die op de loer liggen. Er ligt een knoop in mijn maag en de misselijkheid ebt niet weg zoals normaal, maar nestelt zich comfortabel in mijn maag, als de voorbode van een duister zaad…



©MirjamvanDonselaar - Hemelvuur 1 "Rode Schaduw" Hoofdstuk 1.

Ā 
Ā 
Ā 

Recente blogposts

Alles weergeven

Opmerkingen


© 2025 Door Mirjam van Donselaar
bottom of page